renaissance schilderkunst

Schilderkunst werd in de renaissance een zelfstandige kunstuiting. Opdrachtgevers bestelden bijbelse taferelen, mythologische scènes, portretten en allegorische voorstellingen. De vormgeving werd plastisch en  natuurgetrouw door de weergave van een natuurlijke lichtval, correcte ruimtelijke weergave en toepassing van sfumato.
technieken: tempera, olieverf, fresco en secco 

In de renaissance werd de driedeling ‘Imitatio’, ‘Variatio’ en ‘Aemulatio’ gebruikt om het gebruik van voorbeelden te karakteriseren. Kunstenaars konden voor studiedoeleinden een beroemd voorbeeld willen imiteren, zoals het eeuwenlang gebruikelijk was geweest om de hand van de meester te volgen en de gewenste stijl te leren toepassen. ‘Imitatio’, waarbij een zo groot mogelijke overeenkomst met het origineel het doel was, kreeg waardering. Het origineel kon een kunstwerk zijn maar ook de wereld om hen heen, een model of een landschap.
Met 'Variatio' werd een interpretatie van het voorbeeld bedoeld, waardoor er veranderingen ontstaan in het beeld en de betekenis. Ten tijde van de renaissance kreeg ‘Variatio’ de minste waardering. Een eigentijdse variant van een voorbeeld uit de klassieke oudheid werd meestal afgekeurd.
‘Aemulatio’ stond het hoogst in aanzien. De hoogste ambitie van kunstenaars was om het voorbeeld en zijn voorgangers te overtreffen.

Wij weten meer over de kunstenaars uit de renaissance en hun ambities, omdat Giorgio Vasari een boek schreef met biografieën over zijn collega's: de Vite -'De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten, van Cimabue tot onze tijd'.

vroegrenaissance

Simone Martini (1284-1344)
In 1333 schilderde Simone Martini, geassisteerd door zijn zwager Lippo Memmi, een altaarstuk met een annunciatie. De centrale, bijbelse voorstelling toont de engel Gabriël die Maria komt vertellen dat ze een kind zal krijgen. Zijn stijl is kenmerkend voor de school van Siena, en past binnen de internationale gotiek (populair in Italië, Frankrijk en Duitsland). Kenmerken van de vormgeving zijn heldere kleuren, een gouden achtergrond en slanke, gestileerde figuren in gewaden met subtiele plooival. Het is een decoratieve stijl. De contourlijnen van Simone Martini's figuren zijn zacht en elegant. Van zijn leermeester Duccio leerde hij ook de eerste beginselen voor het weergeven van ruimte.
Martini werkte met bladgoud en tempera op hout. Doordat tempera niet transparant kan worden aangebracht, kon Martini alleen plasticiteit weergeven door kleurovergangen aan te brengen met subtiele, fijne arceringen. In de vergroting van dit detail van een heiligenportret is die techniek te zien.

De stijl van Martini is devoot en decoratief met Byzantijnse elegantie. Hij werkte uiterst nauwkeurig, en bracht in reliëf fijne decoraties aan in het bladgoud.

Fra Angelico (ca. 1395-1455)
De Florentijnse monnik Guido di Pietro, later frater Angelico genoemd, werd in de vroege renaissance opgeleid als miniatuurschilder, maar schilderde in de loop van zijn leven ook vele panelen, drieluiken en fresco's met bijbelse voorstellingen in een nieuwe stijl. Geïnspireerd door Giotto, die zo'n honderd jaar eerder meer realisme in zijn fresco's aanbracht, en door zijn tijdgenoot Massacio, zocht Fra Angelico naar meer plasticiteit, naturalisme en weergave van ruimte. 
Frater Angelico beheerste de stijl van de internationale gotiek, die aan het begin van de 15e eeuw geliefd was bij sommige opdrachtgevers, maar hij trad ook met meer realisme in de voetsporen van Giotto.
Fra Angelico maakte in opdracht van de devote Cosimo de Medici 44 fresco’s voor de kamers van de kloosterlingen met voorstellingen uit het leven van Jezus. Soms werd de kloosterling zelf daarbij (in aanbidding) geportretteerd. Ook in de kapittelzaal en de refter bracht hij fresco’s aan. De ruimtelijkheid in de fresco's van Fra Angelico is te zien in zijn annuciatie. 
Masaccio, die in 1428 op jonge leeftijd overleed, was voor Fra Angelico een voorbeeld.


de ontwikkeling van het lineair perspectief
Omstreeks 1425 ontdekken de florentijnse schilders de wetten van het perspectief. De vroegste voorbeelden zijn van Van Brunelleschi en Masaccio.


Masaccio -de heilige drie-eenheid
Santa Maria Novella ca. 1425
Masaccio (1401-1428)  
Masaccio paste rond 1425 in het fresco van de drie-eenheid voor de eerste keer de regels van de centraal perspectief toe, zoals Filippo Brunelleschi deze had ontwikkeld. Door het bogengewelf met de cassetten lijkt het alsof er zich nog een ruimte achter de muur bevindt. In het midden staat God achter het kruis, aan de zijkanten staan Maria en Johannes. Boven het hoofd van Christus is een witte duif te zien, de heilige geest. De dieptewerking wordt versterkt door de knielende figuren van de opdrachtgevers, leden van de familie Lenzi. Zij zijn op een rand voor de zijpilasters geplaatst. 
In het onderste deel van het fresco ligt een skelet in een geschilderde grafnis, met een verwijzing naar de vergankelijkheid van het aardse bestaan: 'Ik was wat jij bent, jij zult zijn als ik ben.' 

Massacio gebruikte hulplijnen als basis voor deze compositie, deze zijn onder het schilderwerk nog te zien. Hij nam het centrale verdwijnpunt ter hoogte van de onderste tree als uitgangspunt. Dit verdwijnpunt ligt op ooghoogte van degene die voor het fresco staat, waardoor je je daar heel goed in de afgebeelde gebeurtenis kan inleven. Maria, haar hand wijzend naar Christus, kijkt de beschouwer ook aan.  

Piero della Francesca (1412-1492) 
Piero della Francesca leefde in de vroege renaissance. Hij was geschoold in de meetkunde en paste heel nauwkeurig het lineair centraalperspectief toe. Het schilderij van de ideale stad wordt aan hem toegeschreven. Hij hield zich op wetenschappelijke wijze bezig met het perspectief.

Piero della Francesca (?) - de ideale stad ca.1450
In de Renaissance streefde men naar een rationele en heldere weergave van de werkelijkheid. Daarbij was kennis van de perspectief belangrijk. Omdat er nog geen wetenschappelijke theorie was moesten schilders als Masaccio en Piero della Francesca zichzelf in de studie van het perspectief bekwamen.
Het intellectuele milieu van de kunstenaar veranderde ook in de Renaissance. Elke kunstenaar zag zichzelf als wetenschapper en hield zich bezig met toepassingen van wiskunde. In de Renaissance ontwikkelde de kunstenaar een onderzoekende houding en oriënteerde zich niet langer uitsluitend op de traditie van zijn voorgangers. Nieuwe verworvenheden gaf de kunstenaar door aan zijn leerlingen. Zo begon de schilder en latere architect Donato Bramante als leerling in het atelier van Piero.
Piero della Francesca - de geseling van Christus  1455-1460 tempera en olie op hout
De geseling van Christus (ca. 1455) is een goed voorbeeld van de doordachte werkwijze van Piero della FrancescaDe voorstelling is (volgens de verhouding van de gulden snede) verdeeld in een 'buiten' en een 'binnengedeelte', waar Christus op de achtergrond gegeseld wordt. Links zit Pilatus op een troon. Het gebouw heeft klassieke kenmerken, het tafereel is in een Italiaanse omgeving geplaatst.
Buiten, op de voorgrond, zijn drie figuren in gesprek. De jongeman in het midden stelt wellicht de hertog van Urbino voor, die -net als zijn twee adviseurs- werd vermoord. In dit schilderij wordt daarmee een relatie gelegd tussen het lot van Christus en deze drie mannen. Er zijn echter ook andere interpretaties van de voorstelling, waarin de drie mannen een veel belangrijker plaats hebben dan de geseling.

Het verdwijnpunt voor de wijkende lijnen ligt relatief laag. Piero gaf het centraalperspectief nauwkeurig weer en baseerde zijn compositie daarbij op geometrische vormen. Het pavimento (de betegelde vloer) wordt gevormd door het lineair perspectief dat Piero heeft toegepast. Op basis hiervan bepaalde Piero della Francesca zowel de onderlinge verhoudingen (afstand en hoogte) van de figuren als de plaats van de figuren in de architectonische ruimte.
Daarnaast spelen vierkanten een rol in het perspectief. Het middelpunt van de compositie van het gebouw waar Christus gegeseld wordt is punt X. Het verdwijnpunt waarmee de ruimtelijkheid is geconstrueerd, is punt Y. De punten X en Y zijn beide de hoek van een vierkant, en liggen op de diagonaal van beide vierkanten.

hoogrenaissance

Sandro Botticelli 1440-1510 
Sandro Botticelli -de geboorte van Venus ca 1485  tempera op canvas 172,5 x 278,5 cm
In dit allegorische schilderij blaast de westenwind Zephyr Venus naar de kust. Hij wordt omhelsd door zijn geliefde, de nimpf Chloris. De Godin van de Lente staat op Venus te wachten. 
De figuren van Sandro Botticelli zijn gracieus. Naast religieuze taferelen schildert hij voor de Florentijnse intellectuele elite profane, allegorische taferelen, zoals ook de Primavera, een hulde aan de lente. In een gedetailleerd uitgewerkt natuurdecor toont Botticelli naakte of met transparante gewaden geklede figuren, met duidelijke omtreklijnen in lichte kleuren. Zijn werk heeft een decoratief karakter.

Botticelli kende de definitie van Pythagoras en Plato van schoonheid als ordening, evenwicht en harmonie, zowel in het universum als in de afzonderlijke dingen. Getallen en getalsverhoudingen spelen daarin een grote rol. In de Renaissance kwam de koppeling tussen schoonheid enerzijds en evenwicht, symmetrie, de juiste proporties en harmonie anderzijds sterker dan ooit naar voren. Botticelli koos daarom in La Primavera bewust voor een symmetrische opstelling van Venus met Cupido in de lucht, de bomen achter haar vormen een lichtkrans, de bomen die zich vormen naar de bewegingen, het prachtige gebloemde gewaad van Flora, tot aan de afmetingen van het schilderij.
Sandro Botticelli -La Primavera 1482 ca. 2 x 3 meter
In Italië werd in de 15de eeuw alleen op Elba ijzerets gewonnen. Nadat de bankier Lorenzo de Medici mijnrechten had gekocht van de familie Appiani, werd het contract bezegeld met een huwelijk. Lorenzo’s neef Lorenzo trouwde in mei 1482 met Semiramide d'Appiani. Ter gelegenheid van dit huwelijk tussen een ertsmijn-dochter en een zoon uit de bankiersfamilie schilderde Botticelli de Primavera (de Lente). 
De bruidegom was 19 jaar, in de lente van zijn leven. De voorstelling toont Venus, zij kondigt de Lente aan. Venus staat in het midden, het gebladerte omkranst haar hoofd. De Godin van de liefde lijkt ook wel op de maagd Maria. 
Rechts blaast Zephyrus, de zeewind, een zachte (eeuwige) lentewind. De Godin Flora komt daardoor in bloei, zij strooit bloemen in het rond. Links staat Mercurius op wacht, hij houdt bewolking tegen. Naast symbolen van vruchtbaarheid liggen er ook verwijzigen naar de naam van de bruidegom in de voorstelling verborgen: de laurierbomen verwijzen naar de naam Lorenzo. Dit soort verstopte betekenissen waren populair, Botticelli gaf ze raadseltjes op. Het mythologische verhaal van Ovidius, die bescheef hoe de nimf Chloris door Zephyrus werd belaagd, en haar veranderde in de Godin Flora is in het schilderij te herkennen. Botticelli geeft twee momenten uit dit verhaal weer, we zien zowel Chloris (die al van gedaante verandert) als Flora. 
Boven de Primavera schiet cupido zijn pijlen. De drie Gratiën laten zien hoe geraffineerd de vrouwen in de Renaissance hun haren invlochten. Het schoonheidsideaal van de 15de eeuw is te zien aan de manier waarop Botticelli de gezichten heeft geschilderd: wenkbrauwen als fraaie boogjes, het voorhoofd niet meer hoog (geschoren) zoals in de Middeleeuwen, maar twee keer zo breed als hoog. Een rond, welvend buikje werd erg gracieus gevonden. De schoonheid van een hand werd tegen de achtergrond van een jurk of sjaal getoond. De belangstelling voor de natuur is zichtbaar in de vergeet-me-nietjes, hyacinthen, irissen, alikruiken, anemonen, rozen, viooltjes, wilde aardbeien, korenbloemen en ranonkels. 
Mercurius draagt gevleugelde schoenen en heeft een staf waarmee hij de bewolking weghoudt die de eeuwige lente zou bedreigen. Mercurius was de God van de kooplieden, en daarom is het niet verwonderlijk dat hij voorkomt op een schilderij voor een koopmanszoon. Botticelli wist dat men deze verborgen verwijzingen in zijn schilderij zou zoeken en vinden. 

Leonardo da Vinci 1452 - 1519 
Leonardo Da Vinci was een homo universale. Hij was schrijver, ingenieur, anatoom, botanicus, schilder, beeldhouwer, architect, uitvinder, filosoof en geleerde. In zijn aantekenboeken schreef hij over al deze onderwerpen. Ze bevatten tekeningen van landschappen, planten, dieren, mensen, studies naar proportie en gedetailleerde, anatomische tekeningen. Het merendeel zijn bladen die nog het meest lijken op onderzoeksbladen. Er zijn ook schetsontwerpen bewaard gebleven voor sculpturen en gebouwen, maar van de uitvoering daarvan is veel verloren gegaan.
Vasari beschreef Leonardo da Vinci als een uitzonderlijk getalenteerd kunstenaar 'van buitengewone fysieke schoonheid, (..) die zijn genie op een zo briljante wijze inzette, dat hij alle problemen die hij bestudeerde met gemak oploste'. 


Da Vinci maakte voor het boek over de goddelijke proportieleer De Divina Proportioneeen illustratie bij een tekst over de theorie van Vitruvius. Deze had beschreven hoe een welgebouwde man met gespreide handen en voeten precies past binnen de meest volmaakte wiskundige figuren, de cirkel en het vierkant. Dit leek een fundamentele waarheid over de schepping van mens en wereld te onthullen. De illustratie laat zien dat men in de Renaissance de stellingen van Vitruvius toetste aan de wetten van de natuur. De aantekeningen van zorgvuldige, empirische metingen, zijn onderdeel van het streven van Leonardo om de natuur in 'overeenstemming te brengen met de oude gezaghebbende regels van de kunst'. 
Aan de basis daarvan lag wel de waarneming. De vele schetsen en voorstudies van Leonardo getuigen van zijn scherpe blik. Leonardo da Vinci was ook een van de eersten die voor portretten met verschillende kleuren krijt tekende, zoals te zien in de studie voor de Madonna, rechtsboven.
Leonardo Da Vinci -anatomische studies, met notities in zijn linkshandig spiegelschrift.
Een schilder moet weten hoe een lichaam in elkaar zit, hoe botten, spieren, pezen en aderen eruit zien en hoe ze werken. Dat iss niet alleen nodig om de uiterlijkheden, zoals volume en huidtextuur nauwkeurig te kunnen schilderen, maar ook om de emotie te kunnen uitdrukken. In Da Vinci's opvatting was het de lichaamshouding die een emotie uitdrukte. De ziel openbaart zich door de stand van het lichaam. 'Kijk daarom goed naar de stommen', schreef Da Vinci, 'die beelden zonder geluid hun gevoelens uit.'

Toen hij twintg jaar oud was schilderde Leonardo een annunciatie in opdracht van de abt van het klooster van San Bartolomeo. De engel brengt de blijde boodschap dat Maria een kind zal krijgen in een tuin, een Italiaans landschap op de achtergrond. Het licht komt van links, met de engel mee. De kleursymboliek in de blauwe mantel van Maria (hemelse kleur) en het rood van haar onderkleed (liefde) is traditioneel.
De ruimtelijkheid is overtuigend weergegeven, het verdwijnpunt ligt op de horizon, waar ‘het nieuwe Jeruzalem’ zou kunnen liggen. Evenwijdig aan de horizon gaan de woorden van de engel rechtstreeks naar het hart van Maria.
De compositie is door de houding van de engel en Maria symmetrisch. In de breedte van de tuin (B = de ruimte van de engel) en die van het terras (A = de wereld van Maria) is de verhouding van de gulden snede toegepast. De toepassing van de gulden snede krijgt hier ook een symbolische betekenis.
Omdat het schilderij bestemd was voor een plaats waar het alleen van de zijkant bekeken zou kunnen worden, paste Leonardo de in vormgeving van Maria's rechterarm ook anamorfose toe. Van voren bezien, lijkt die arm te lang en in een vreemde houding, maar hiermee wilde Da Vinci de verkorting corrigeren.

Schilderkunst was voor Leonardo niet zomaar een ambacht, het was een kunst gebaseerd op een rationele wetenschap.


Da Vinci - la Gioconda
Van Da Vinci's schilderijen is de Mona Lisa of La Gioconda (ca. 1503-1506) met haar geheimzinnige glimlach en het atmosferisch perspectief in het landschap op de achtergrond wel het beroemdste. De zachte, vervaagde contouren met kleuren die in elkaar overlopen in dit schilderij zouden een vinding zijn van Leonardo. Het effect van zachte contouren is dat het portret van de afgebeelde persoon levend lijkt. De Italianen noemden dit: sfumato. Sfumato kan alleen met transparante lagen olieverf worden aangebracht, met temperaverf was dit niet mogelijk.

Het laatste avondmaal is een fresco dat Leonardo maakte voor de refter van een klooster in Milaan. Omdat Leonardo hierbij experimenteerde met olieverf, heeft het de tand des tijd niet goed doorstaan. 
Christus zit centraal aan een lange tafel. Hij deelt mede dat een van de apostelen hem zal verraden, wat hevige commotie veroorzaakt. Da Vinci had van alle apostelen karakterschetsen en lijstjes met persoonlijkheidskenmerken gemaakt. Ze staan allemaal op een karakteristieke manier afgebeeld. Opvallend is de centrale plaats die Leonardo aan Judas gaf, meestal werd deze verrader buiten de groep afgebeeld. De twaalf apostelen vormen vier groepen. Voor de constructie van het perspectief koos Leonardo een symbolisch standpunt: alle ruimte komt voort uit Christus.
Leonardo Da Vinci - het laatste avondmaal 1489
uitvindingen
In de tijd dat de Pest uitbrak ontwierp Leonardo de stad Milaan een ontwerp waar rijk en arm gescheiden zouden leven, de voetgangers niet op de rijtuigbanen hoefden te lopen. Het ontwerp had wegen op verschillende niveaus en een systeem voor afvalverwerking en afvoer. Voor de verdediging van steden tekende hij een reusachtige kruisboog en ander wapentuig.
Leonardo was gefascineerd door het verhaal van Icarus. Na een langdurige studie van de vlucht van vogels ontwierp hij
 een helicopter. Na zijn dood schreven tijdgenoten dat zijn uitvindingen geregeld faalden, en dat hij aan veel ideeën niet heeft uitgewerkt. Ook van vliegen is het niet gekomen.

Michelangelo Buanorotti 1475 - 1564
Michelangelo is net als Da Vinci een van de belangrijkste en veelzijdigste kunstenaars uit de geschiedenis. Zijn talenten hebben de beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur eeuwenlang beïnvloed. Michelangelo werd 89 jaar oud, en heeft gedurende zijn lange leven veel kunstwerken gemaakt.
Omdat zijn moeder stierf toen Michelangelo 6 jaar was, werd hij opgevoed in een familie van steenhouwers. Hij volgde een opleiding in Florence, waar hij bij Ghirlandaio leerde schilderen en de beeldhouwkunst leerde van Bertoldo di Giovanni. Voor beide kunstgenres had Michelangelo heel veel talent. 
De schilderijen van Giotto en Massaccio en de beelden van Donatello waren voor hem een grote inspiratiebron. 
Toen Michelangelo vijftien jaar was werden zijn talenten ontdekt door Lorenzo de Medici, die hem in zijn paleis opnam. Toch voelde Michelangelo zich niet erg thuis aan het hof van de Medici. Hij bleef zijn leven lang een gesloten en soms opvliegend persoon, anders dan Leonardo da Vinci, die al beroemd was toen Michelangelo aan het begin van zijn carrière stond.


In Florence maakte Michelangelo zijn eerste schilderstuk met een combinatie van tempera en olieverf. De ronde Tondo Doni met een voorstelling van de heilige familie, heeft een diameter van 120 cm. De voorstelling symboliseert Michelangelo's visie op de heilsgeschiedenis. Het paneel (het enige dat Michelangelo heeft geschilderd) maakte hij voor het huwelijk van Agnolo Doni met Magdalena Strozzi in 1503. In de groep figuren is een rondgaande beweging af te lezen.
Maria en Jozef verbeelden het Oude Testament en het kind Jezus het Nieuwe Testament. De naaktfiguren op de achtergrond zouden het heidendom symboliseren, de jonge Johannes de Doper verbindt de heidense en gelovige wereld. Maria wordt voorgesteld als een gespierde vrouw, die haar kindje optilt. Het motief van een figuur die op de schouders van een ander staat, was een symbool voor de overwinning van een nieuw op een oud principe. Jesus draagt ook een band in het haar, zoals winnende atleten in antieke beelden. De doordachte compositie, de scherpe contouren en de uitgesproken kleuren zijn opvallend. 
Dit schilderij had een grote invloed op het latere maniërisme van Pontormo, Rosso Fiorentino en Vasari. 

In 1498 kreeg Michelangelo de opdracht om de twaalf apostelen langs de rand van het plafond van de sixtijnse kapel te schilderen. Op zijn eigen voorstel schilderde hij van 1508 tot 1512 aan de complete uitbeelding van het scheppingsverhaal uit de bijbel op het plafond. 
Michelangelo werd geïnspireerd door de opgraving van een marmeren beeldhouwwerk in 1506, de Laokoön. In een zelf ontworpen imaginaire klassieke architectuur toverde hij op het plafond van de sixtijnse kapel een reeks voorstellingen van de genesis, het Bijbelverhaal over het begin der tijden. Aangekondigd door een stoet van profeten uit de joodse traditie en Sibillen uit de heidense, glansde deze nieuwe hemel in heldere kleuren, met halfgoden als variaties op de kronkelende figuren van de Laokoön. Deze mannelijke naakten staan sindsdien bekend als de ignudi.
Michelangelo Buanorotti -de schepping  fresco  1508-1512
Van 1534 tot zijn dood bleef Michelangelo in Rome, waar hij werkte aan de Sint Pieter, maar ook nog de muurschildering van het Laatste Oordeel in de sixtijnse kapel schilderde. 
Rafaël -zelfportret

Rafaël Santi 1483-1520
Rafaël werd geboren in Urbino als zoon van een hofschilder, met wie die hij als jong kind graag meeliep. Zijn vader stuurde hem al naar het atelier van Perugino toen nog maar 8 jaar oud was. Hij werd al snel een betere tekenaar dan zijn leermeester en mocht zich
 ‘meester’ noemen toen hij 17 jaar oud was. 

Rafaël maakte studiereizen naar Florence, Venetië, Padua, Siena en Rome. Van 1504 tot 1508 werkte hij ook in Florence en Perugia, en paste zich aan de smaak en de eisen van zijn opdrachtgevers aan. Rafaël maakte portretten voor de rijke, plaatselijke burgers (waaronder van Baldassare Catiglione) en kleine poëtische en heraldische schilderijtjes voor het hof van Urbino.
In zijn portretten beeldde Rafaël niet alleen het gezicht af, maar vaak ook de armen en handen. Aan de houding en vormgeving van de handen besteedde hij veel aandacht.

Rafaël -portretten van Bindo Altovi, een bankier, en van het echtpaar Agnolo Doni en Magdalena Strozzi
De sereniteit van Rafaëls Madonna's is onovertroffen.
In 1509 begon Rafaël in opdracht van de paus aan de decoratie van diens studeervertrekken in Rome. De eerste studiezaal, de Stanza della Segnatura, was gewijd aan het menselijk denken, waar hij vier grote fresco’s maakte, waaronder de Disputa en de school van Athene.
Rafaël -detail uit de school van Athene fresco 1509-1511
In 'de school van Athene', een verzonnen bijeenkomst van Griekse filosofen, plaatste hij Plato en Aristoteles centraal in de voorstelling. Plato wijst naar de ideeënwereld, Aristoteles naar het hier en nu, als uitbeelding van het humanistische idee dat de (heidense) klassieke wereld niet per definitie strijdig is met het christendom. Plato's  wijzende vinger richt zich op de hogere inspiratiebron, de wereld van de ideeën. Aristoteles wijst juist naar de aarde, het uitgangspunt van alle natuurwetenschappen.
Ook Pythagoras, Xenophon, Socrates, Diogenes en Euclides zijn afgebeeld. Elke figuur is in beweging: hij wijst, bukt, draait zich om, loopt, knielt, hurkt, schrijft, tekent of praat. Pythagoras schrijft en legt zijn stelling uit, Diogenes leest liggend op de trap, Euclides tekent op een lei, Plato en Aristoteles discussiëren, Heraclitus heeft zijn hand onder zijn hoofd en denkt na. Het is een levendige voorstelling waarin veel gebeurd. In dit fresco portretteerde Rafaël zijn tijdgenoten: Michelangelo (als de peinzende Heraclitus), Leonardo da Vinci (als Plato), de kalende Donato Bramante (als de wiskundige Euclides). Rafael heeft zichzelf rechts afgebeeld met zijn leermeester Perugino.
Het tweede fresco, de Disputa, kreeg een vergelijkbare compositorische opbouw, en toont christelijke theologen rondom Jezus.
Rafaël -schepping van de dieren  fresco in het Vaticaan  1518
Rafael stierf in Rome op zijn zevenendertigste verjaardag en werd eervol begraven in het Pantheon. Hij was een renaissance-kunstenaar die via imitatio tot aemulatio kwam; hij wist zijn leermeesters voorbij te streven. Nadat Rafaël de schilderingen van Michelangelo in de Sixtijnse Kapel gezien had, veranderde het volume van de lichamen die hij daarna schilderde. Armen en schouders gaf hij steviger weer, de spieren duidelijker. Van Michelangelo, die acht jaar ouder was, leerde Rafaël ook om meer expressie in de houding en gezichtsuitdrukking te leggen en zijn figuren kregen meer ruimtelijkheid en volume. Van de dertig jaar oudere Leonardo keek Rafael de piramidale compositie af voor zijn Madonna’s met kind, net als het trois-quart-portret (Mona Lisa) en de elegante expressie van handen.  

Volgens Baldassare Castiglione was Rafaël ook de ideale hoveling: het contact met hem was ongedwongen, zijn karakter was evenwichtig. Rafaël was een betere hoveling dan Michelangelo of Leonardo da Vinci. Net als Titiaan had hij meer inzicht in de haalbaarheid van ontwerpen. Hij was in staat een werkplaats te leiden, op een beleefde manier te onderhandelen met opdrachtgevers en met zakelijk inzicht de uitvoering te controleren. Doordat Rafaël veel leerlingen en assistenten had kon hij werk aan hen uitbesteden. Michelangelo joeg al zijn assistenten van de steiger. 
Als kunstenaar was Rafaël minder vindingrijk dan Michelangelo en Leonardo, maar hij wist net als Titiaan nieuwe inzichten toe te passen. Met uitzondering van de gewelven in de Sixtijnse kapel waren ook alle andere decoratieve werkzaamheden in het pauselijk museum aan Rafaël opgedragen.

Titiaan 1487-1576
Titiaan wordt met Giorgione (ca 1477-1510) gezien als vernieuwer van de vroege 16e eeuw. Hij begon zijn carrière als de officiële schilder van de Republiek Venetië, maar veel van het werk uit deze periode is verloren gegaan.
Titiaan -hemelse en aardse liefde 1514 olieverf op doek 118 x 279 cm
In 1514 schilderde Titiaan de hemelse en aardse liefde. In deze allegorische voorstelling zijn twee liefdesgodinnen, de aardse (Venere Vulgare) en de hemelse (Venere Celeste) Venus te zien. Zij zijn de personifactie van de 'hemelse liefde' (vergelijkbaar met het christelijke Caritas) en de aardse, bekoorlijke, fysieke liefde. De voorstelling weerspiegelt de destijds populaire ideeën van Marsillo Ficino. In zijn 'tractaten over de Liefde' stelde Ficino dat Amor al bestond voordat de wereld werd geschapen. In deze voorstelling verwijst Titiaan ook naar de mythe van Persephone en Demeter.


De twee godinnen zitten op de rand van een open, klassieke sarcofaag, gevuld met water, in een pastoraal landschap. Er loopt water uit de de sarcofaag, het verwijst naar de bron Cyane, de ingang naar de onderwereld. Achter de bron speelt cupido, zoon van Venus en Mars, met het water. 
De aardse Venus zit links, zij draagt zijden kleding en handschoenen. Ze heeft een tak geplukt van de rozenstruik die voor de bron staat. Op de achtergrond is een bergachtig landschap afgebeeld met een kasteel, konijnen en ruiters. Zij zit voor de laaghangende boom.
De hemelse liefde aan de rechterkant is op twee doeken na naakt, zij houdt een olielamp omhoog. Achter haar staat een kerk, het landschap is bevolkt met schapen, een verwijzing naar kuisheid. Het reliëf op de sarcofaag lijkt te suggereren dat zinnelijke drift moet worden gestraft. In de renaissance werden in de interpretatie van deze voorstelling parallellen getrokken met de mythe van Proserpina en Demeter/Ceres. De bron zou nar de plek verwijzen waar Demeter de onderwereld in werd gesleurd door de wellustige Hades.


Titiaan -Venus van Urbino ca. 1538
In 1532 benoemde keizer Karel V hem tot hofschilder, maar Titiaan werkte in die jaren ook voor het hof in Urbino, waar hij rond 1538 de Venus van Urbino schilderde.
In 1545 bezocht Titiaan Rome, wat hem inspireerde tot mythologische thema's als Danaë. Ook portretteerde hij paus Paulus III en leden van diens familie. Van 1548-1551 was hij portretschilder aan het hof in Augsburg. Toen Karel V in 1555 troonsafstand deed, ging Titiaan voor Filips II van Spanje werken, voor wie hij vooral mythologisch, erotische schilderijen maakte.

Renaissance in Europa

Albrecht Dürer (1471-1528)
Albrecht Dürer was een invloedrijke, veelzijdige en humanistische kunstenaar uit de Noordelijke Renaissance. Hij werd geboren in Neurenberg en had een uitzonderlijk tekentalent. Als dertienjarige tekende de jonge Albrecht al een realistisch zelfportret met zilverstift. Zijn vader was goudsmid, die hem leerde graveren, en hem in 1484 in de leer deed bij een schilder en boekillustrator, waar hij in vier jaar tijd ook de houtgravuretechniek leerde. Dürer ontwikkelde de druktechnieken tot een zelfstandige kunstvorm. Vooral de kopergravure maakte een grote oplage mogelijk. Het bood hem de mogelijkheid om zijn werk te verspreiden, waarmee hij kunstenaars als Pontormo en William Blake zou inspireren.
In 1494 brak in Neurenberg de Pest uit, waardoor Dürer de stad moest ontvluchten. Op zijn tocht door Europa maakte hij kennis met de Italiaanse renaissancekunst. In Venetië zag hij het perspectief in het werk van Mantegna. Beïnvloed door het humanisme maakte Dürer in 1484 als eerste Noord-Europeaan een zelfverzekerd zelfportret. In 1505 vluchtte hij, inmiddels een beroemd kunstenaar, opnieuw voor de gevreesde ziekte naar Italië. Latere reizen waren naar Brussel en Nederland, in Duitsland maakte hij de kroning mee van Karel V. 
Albrecht Dürer -zelfportetten als 13-jarige, en op 22- en 26-jarige leeftijd
Neurenberg was een van de eerste steden waar het humanisme en de reformatie voet aan de grond kregen, waardoor Dürer in contact stond met vooraanstaande theologen en humanisten als Erasmus. Naast schilderijen, houtsneden en gravures publiceerde Dürer ontwerpen van versterkingen voor steden, en vier boeken over menselijke proporties.

Dürer overleed in 1528 aan een infectie, opgelopen tijdens een reis naar Zeeland, waar hij een aangespoelde walvis wilde zien. Op zijn grafsteen staat geschreven: ‘Dat wat sterfelijk was in Albrecht Dürer, ligt onder deze steen’.

Hans Holbein ca.1498-1543
Hans Holbein -William Warham 1527 Hermann von Wedigh 1532 Georg Gisze 1532 en Richard Southwell 1536
De portrettist en graveur Hans Holbein leerde in Augsburg de schilderkunst van zijn vader. In Basel, waar hij het schildervak verder leerde, raakte hij bevriend met de Nederlandse humanist Erasmus. Holbein portretteerde Erasmus verschillende keren, maar kon in het door de Reformatie onrustig geworden niet in zijn levensonderhoud voorzien. Door de vernielingen aan kerken werden er bijna geen religieuze schilderijen meer besteld. Na verschillende reizen door Europa, waar hij de renaissancetechnieken ontdekt, ontmoette hij op voorspraak van Erasmus in Engeland Thomas More. More introduceerde Holbein bij de Engelse elite.
Hans Holbein -Henry VIII 1540

Nadat Thomas More uit de gratie van de koning was geraakt vond Holbein in Anne Boleyn, de tweede vrouw van de koning, een nieuwe mecenas. In 1536 werd Holbein hofschilder van Hendrik VIII. Deze wilde zijn hof internationaal aanzien geven, waardoor Holbeins kwaliteiten als portretschilder welkom waren. Een portret was namelijk ook een propagandamiddel, dat aan bevriende mogendheden werd gestuurd als aandenken en dat de afgebeelde persoon onsterfelijk maakte.
Naast portretten maakte Holbein ook ontwerpen voor toegepaste kunst, waaronder muurschilderingen. Maar hij bleef vrij om opdrachten buiten het hof aan te nemen. Door het ontbreken van een Engelse schildertraditie werd Holbein de meest vooraanstaande portretschilder van Engeland. Hij ontwikkelde een herkenbare stijl, die met behulp van objectieve, getekende voorstudies tot exacte gelijkenissen van personen leidde.


Hans Holbein -de ambassadeurs 1533  
Dit twee bij twee meter grote doek is een dubbelportret van Jean de Dinteville, de Franse ambassadeur aan het Engelse hof, en zijn vriend Georges de Selve, een Franse bisschop. Holbein maakte het dubbelportret waarschijnlijk in opdracht van bisschop de Selve, als geschenk aan Dinteville.
De voorwerpen op de tafel verwijzen naar de intellectuele interesses en het beroep van de twee mannen. De instrumenten op de bovenste plank werden gebruikt voor het bestuderen van hemellichamen. Ze hebben betrekking op het Quadrivium, de wiskundige wetenschappen; rekenen, meetkunde, muziek en astronomie. De aardbol op de onderste plank wijst op de interesse voor de geografie, waarvoor humanisten steeds meer belangstelling kregen.  
Het humanisme was de godsdienst gaan zien als ethiek, een leidraad voor gedrag. Het was belangrijk om de fysieke wereld empirisch te onderzoeken, maar men moest zich ook bewust zijn van de tijdelijkheid van het leven en ten allen tijde rekening houden met de dood. Dit kan verklaren waarom Holbein het doodshoofd in de vorm van een anamorfose heeft geschilderd. Deze verwijzing naar de dood benadrukte hij door een sterke schaduw. Pas wanneer het schilderij vanaf de rechterkant bekeken wordt, of door een glas, is deze anamorfose in de juiste vehoudingen te zien. Ook andere portretschilders schilderden soms een doodshoofd op de achterkant van hun schilderij, vooruitlopend op de toekomstige staat van de geportretteerde. De anamorfose is een vanitassymbool, maar verwijst ook naar een van de belangrijkste ontdekkingen in de wetenschap destijds: het lineair perspectief. De luit en de schedel bewijzen dat Holbein de weergave van perspectief meester was, wat zeer hoog in aanzien stond. De gebroken snaar van de luit kan een vanitasverwijzing zijn, maar ook de disharmonie verbeelden (er waren veel politieke en religieuze conflicten in de tijd van de Reformatie). In de linker bovenhoek verwijst een kruisbeeld naar de opstanding en het eeuwige leven. Het is echter half verbogen achter het gordijn. Het was een populaire renaissancebezigheid om alle verhulde betekenissen te achterhalen.  

Pieter Bruegel de oude  ca.1525-1569
Pieter Bruegel
de schilder en de klant 1565
De Brabantse Pieter Bruegel kwam uit een schildersfamilie, de basis van het ambacht leerde hij van zijn vader. Bruegel maakte van 1552 tot 1554 een reis naar Italië, maar zou zich vooral laten inspireren door het werk van Jeroen Bosch. Terug in de Nederlanden vestigde hij zich in Antwerpen en begon als graveur te werken voor de uitgever Cock. In zijn atelier werden de meesterwerken van Italiaanse meesters beschikbaar gemaakt als prent. Bruegel tekende tot 1561 meer dan veertig ontwerpen voor gravures. Pas rond 1560 kreeg hij voldoende opdrachten als schilder. Hij specialiseerde zich in de laatste tien jaar van zijn leven in genrestukken en landschappen. Bruegel maakte een vijftigtal schilderijen, allemaal van hoge kwaliteit. Zijn faam steeg snel: machthebbers wedijverden om zijn werk te bemachtigen, waardoor zijn werk over de wereld verspreid raakte.

Zijn genrestukken werden bevolkt door boeren, vaak in een landschappelijke omgeving, maar Bruegel schilderde ook religieuze thema's als de toren van Babel (1563 en 1564). Het was in de renaissance niet gebruikelijk om het leven van boeren tot het belangrijkste aandachtspunt van het werk te maken. Zijn levendige voorstelling van het dorpsleven, de landbouw, jacht, maaltijden, feesten, dansen en spelen, tonen de 16e eeuwse volkscultuur. Bruegels winterlandschappen uit 1565 (als Jagers in de sneeuw) illustreren de ernst van winters tijdens 'de Kleine IJstijd'. De val van Icarus (1558) wordt aan Bruegel toegeschreven, maar is niet gesigneerd. Het lijkt een landschap, maar verbergt een mythologische voorstelling, ontleend aan Ovidius’ Metamorfosen. De nieuwe manier waarop Bruegel moraliserende onderwerpen verbeelde is het duidelijkst in schilderijen als de Nederlandse Spreekwoorden, waarin meer dan 100 gezegden zijn afgebeeld in de omgeving van een dorp. 
Pieter Bruegel -boerendans ca.1569
In de nasleep van de Reformatie wist Bruegel zich los te maken van de traditie, en creëerde een eigentijdse, tastbare visie op de wereld. Met zijn rijke verbeeldingskracht en gevoel voor humor schilderde Bruegel een paar van de vroegste voorbeelden van satire. Zo is het gevecht tussen carnaval en vastenavond een satire op de conflicten van de Reformatie. Links viert Carnaval feest op een bierton, rechts de magere Vasten op een bidstoel. Protestant en katholiek gaan elkaar te lijf.
Op zijn sterfbed beval Breugel zijn vrouw om de meest subversieve prenten te verbranden, om zijn gezin te beschermen tegen politieke vervolging.


laatrenaissance: het maniërisme

Het maniërisme ontstond ± 1520 in Rome als een aparte stijl, en was een overgangsvorm naar de barok. De stijl zocht naar overdreven elegantie en gekunstelde emoties, in plaats van de edele maatvoering van de renaissance. Door de Pestepidemie (1522) ontvluchtten veel kunstenaars de stad, waardoor de stijl verspreid werd naar Florence, Napels en uiteindelijk Frankrijk. Ook via voorbeeldboeken leerde men in de Nederlanden en Duitsland de stijl kennen.

Maniëristen lijken de klassieke schoonheidmodellen toe te passen, maar ze ervaren de renaissanceharmonie als zielloos. Ze zoeken naar meer expressie en emotie. ‘Bewegende’, elegante figuren (figura serpentinata) hebben de voorkeur, s-vormige figuren die niet binnen geometrische cirkels of vierhoeken passen.

Om beroemde meesters als Rafael, Michelangelo en Titiaan te overtreffen (aemulatio), probeerden maniëristen aspecten van de stijl (de manier, 'maniera') van deze kunstenaars te overdrijven. Zij bestudeerden de lichamen en ingewikkelde houdingen in Michelangelo's Sixtijnse kapel en deden daar nog een schepje bovenop. Dat leidde tot figuren met overdreven proporties en onnatuurlijke, gedraaide houdingen.

Objectieve meetbaarheid wordt in de 16e eeuw niet meer door iedereen beschouwd als een benadering die tot schoonheid leidt. Met steeds perspectivische verschuivingen en vertekeningen verbeelden de maniëristen ruimtes waarin niet langer sprake is van evenwichtige, ‘correcte’ proporties.


kenmerken manierisme1525 -ca 1580 (16e eeuw)


- bewegelijke, onrustige en ingewikkelde composities

- voorliefde voor dramatiek, soms pathetisch

- langgerekte figuren in vaak onnatuurlijke houdingen,

- typisch kleurgebruik: bleekrose, oranje, groen en zeeblauw

- een onrealistische weergave van ruimten en perspectief

- het ‘lenen’ van poses en technieken van grote meesters



- in Italië veel religieuze onderwerpen

- in de Noordelijke Nederlanden: mythologische voorstellingen



Opdrachtgevers waren de kerk, adel en burgers.


Jacopo Pontormo 1494-1557
Geboren in Empoli, werd Jacopo al jong wees. Hij kwam in de leer bij Andrea del Sarto en vermoedelijk Leonardo da Vinci. Pontormo groeide uit tot een van de belangrijkste schilders van Florence.
Als één van de eerste maniëristen borduurde hij voort op vindingen van Michelangelo en Rafaël, maar zocht een nieuw, gracieus en licht schoonheidsideaal.
Jacopo Pontormo
Rosso Fiorentino
-gestorven Christus met engelen
Rosso Fiorentino 1494-1540
De roodharige Il Rosso trok in 1523 vanuit Florence naar Rome. Hij verliet deze stad weer na de plundering van Rome in 1527 en reisde vervolgens naar verschillende steden op zoek naar opdrachten. Uiteindelijk werd hij in 1532 de hofschilder van de koning van Frankrijk, Frans I. In Fontainebleau werkte hij aan de decoratie van het koninklijk kasteel.
Rosso Fiorentino introduceerde de maniëristische stijl in Frankrijk, deze stroming wordt de School van Fontainebleau genoemd, en kreeg internationaal navolging.
Parmigianino
-Madonna met de lange hals
ca.1540
Parmigianino 1504-1540
Parmagianino kwam, zoals zijn naam aangeeft, uit Parma. Zijn vader overleed aan de Pest toen hij twee jaar oud was, waarna twee schilderende ooms zijn opvoeding overnamen. Al gauw bleek zijn talent groter dan dat van zijn opvoeders. Op 21-jarige leeftijd trok hij naar Rome, maar vluchtte na de plundering van die stad in 1527 naar Bologna, om uiteindelijk weer in Parma terug te keren. Door zijn fascinatie voor alchemie maakte hij verschillende opdrachten in Parma niet op tijd af.
Parmiginino werd maar 37 jaar, maar was één van de meest invloedrijke maniëristische schilders. Ook maakte hij als een van de eerste Italiaanse kunstenaars etsen, waarmee hij de prentkunst een positieve impuls gaf.
In het schilderij Madonna met de lange hals plaatste hij de figuren niet aan weerzijden van de Madonna, maar zette de groep engelen in de smalle ruimte links van Maria. Aan de andere kant liet Parmigianino veel ruimte open voor de lange gestalte van de kerkvader 
Hiëronymus. Deze is sterk verkleind weergegeven. De schilder zocht naar een onorthodoxe weergave. Parmigianino probeerde iets nieuws en onverwachts te creëren. Naast de langgerekte figuren, de onnatuurlijke, dramatische houdingen en de onlogische compositie is de onrealistische weergave van de ruimte kenmerkend voor het maniërisme.


Agnolo Bronzino 1503-1572
Bronzino werkte in Florence samen met Pontormo, maar ontwikkelde als portretschilder een geheel eigen stijl. Bronzino werkte als decoratieschilder aan het hof van de Medici-familie. Zijn portret uit 1545 van Eleonora di Toledo, de vrouw van Cosimo I de Medici, en hun zoon Giovanni, is Bronzino's meest bekende werk. Hij verliet Florence alleen voor een reis naar Rome om het werk van Michelangelo en Rafaël te bestuderen, waarna hij meer allegorische onderwerpen koos.

Jacopo Tintoretto 1518-1594
Zijn (bij)naam kreeg Tintoretto omdat zijn vader textieverver (tintore) was. Als 15-jarige werkte hij even in het atelier van Titiaan, maar vestigde zich al snel als schilder van religieuze fresco's, panelen en portretten. Geïnspireerd door Parmigianino en Michelangelo oogstte hij in 1548 veel lof met zijn fresco het wonder van de heilige Marcus. Voor dezelfde Scuola Grande di San Rocco schilderde hij een aantal heldhaftige, expressieve voorstellingen in verkort perspectief en dramatische belichting. In zijn latere schilderijen werden de kleuren bleker, en legde Tintoreto meer nadruk op het licht om de dramatiek te versterken (chiaroscuro). Als voorstudie maakte hij wasfiguren, die hij op verschillende manieren belichtte. Met zijn sterke licht-dinkercontrasten beïnvloedde Tintoretto de jongere El Greco.
Jacopo Tintoretto -kruisiging 1565
El Greco 1541-1614
De Griek 'El Greco' reisde na zijn opleiding op Kreta tot icoonschilder naar Rome, waar hij studeerde in het atelier van Titiaan. In Venetiue maakt hij kennis met het werk van Tintoretto. In 1577 vertrok hij naar Toledo in Spanje, waar hij een geliefd portrettist werd. Daarnaast schilderde hij veel religieuze werken. De religieuze schilderijen van El Greco kenmerken zich door langgerekte vormen, expressieve kleuren en sterke licht-donkercontrasten.
El Greco
Paolo Veronese 1528-1588
Veronese werkte het grootste deel van zijn leven in Venetië. Zijn stijl werd beïnvloedt door Titiaan, aan wie hij de opzet van composities, het verhalende van de voorstelling en de kleurkeuze ontleende. In zijn werk is echter ook de harmonie en compositorische samenhang van Rafaël terug te zien. Daarnaast zijn de vloeiende, bewegelijke lijnen in het werk van Parmigianino in de schilderijen van Veronese te herkennen.

Veronese werkte voor religieuze en seculiere opdrachtgevers. Hij had een groot atelier met zijn broer en twee zoons.
Eén van zijn specialiteiten was het afbeelden van grootse feestpartijen. Met één van deze werken, een reusachtige schildering van Laatste Avondmaal uit 1573, riep Veronese de toorn van de inquisitie over zich af, omdat het naar mening van de inquisiteurs teveel oneerbiedige details bevatte.
Paolo Veronese -feest in het huis van Levi  1573 olieverf op doek  5.55 x 13.10 m
Uit het verhoor door de inquisitie:

Vraag: Wat is de betekenis van die mannen, gekleed volgens de Duitse mode, die elk een hellebaard in de hand houden?
Antwoord: Wij schilders hebben hetzelfde voorrecht als dichters en narren. Ik heb twee mannen met hellebaarden voor de trap geplaatst, zij eten en drinken, maar staan klaar om de enige verplichting die zij hebben te kunnen uitvoeren. Het lijkt mij heel passend dat de heer van een dergelijk rijk en groot huis zulke bewakers heeft.
VraagDie als een hansworst geklede kerel, met de papegaai op zijn pols - met welk doel is hij in de voorstelling opgenomen?
Antwoord:  Als ornament, zoals meestal het geval is.
VraagWas het in opdracht van een persoon om Duitsers, narren, en dergelijke in dit beeld te schetsen?
Antwoord: Neen, mijn heer.
VraagIs het logisch dat je bij laatste avondmaal van onze Heer je narren, dronkaards, Duitsers, dwergen, en soortgelijke gruwelen moet schilderen?
Antwoord:  Neen, mijn heer.

Veronese veranderde uiteindelijk de titel 'Avondmaal' in 'Feest in het Huis van Levi', want hij weigerde zijn schildering aan te passen.

Arcimboldo -de vier seizoenen 
ca.1590 olieverf op paneel, 60 x 45 cm
Giuseppe Arcimboldo 1526-1593

De maniërist Arcimboldo werkte aan het hof van keizer Rudolf II. Hij stelde portretten samen uit allerlei voorwerpen als boeken, en groenten, fruit, bloemen en vissen. Daarnaast ontwierp hij bizarre kostuums en decors, en organiseerde grootse festiviteiten. Zijn werk viel zeer in de smaak, het excentrieke en soms komische karakter was een welkome afleiding van de harde politiek en intriges aan het hof.

In Nederland werkten de Haarlemse Maniëristen:

Hendrick Goltzius  1558-1617
Golzius werd net over de grens bij Venlo geboren. Als peuter verbrandde hij zijn handen ernstig aan gloeiende kolen, zodat hij zijn rechterhand nooit helemaal heeft kunnen openen. Desalniettemin ontwikkelde Goltzius zich tot een vaardig tekenaar en graveur. In 1577 verhuisde hij naar Haarlem, waar hij als graficus prenten maakte naar werk van anderen, en geleidelijk een eigen, maniëristische stijl ontwikkelde.
In Haarlem vormde hij met Cornelis van Haarlem en Carel van Mander een maniëristisch driemanschap. Goltzius beheerste de gravuretechniek tot in de puntjes. In een serie van vier 'gevallen' mythologische figuren toonde hij zijn technische vaardigheid in het weergeven van menselijke lichamen in complexe houdingen. In de figuren van Icarus, Phaëton, Tantalus en Ixion is de maniëristische stijl te herkennen aan de overdreven gedraaide lichamen en de verhoudigsgewijs kleine hoofden.
Hendrick Goltzius -de vier gevallenen Icarus, Phaëton, Tantalus en Ixion 1588
Goltzius begon pas op latere leeftijd, na zijn veerstigste, met het schilderen van portretten en grotere figuurstukken. Na een reis naar Italië in 1590 was zijn stijl classicistischer geworden.
Hendrick Goltzius -de zondeval 1616
Karel van Mander  1548-1606
Karel van Mander
-voor de zondvloed 1600
Van Mander vestigde zich in 1583 in Haarlem. Met Cornelis van Haarlem en Hendrick Goltzius vormde hij een studieclub waar naar naaktmodel werd getekend. Zij discussieerden over kunst, met name over het maniërisme.

Van Mander schilderde, dichtte, schreef proza en ontwierp wandtapijten. Geïnspireerd door Giorgio Vasari's kunstenaarslevens uit 1550, beschreef Karel van Mander in zijn beroemde Schilder-boeck het leven en werk van een groot aantal kunstenaars, zowel uit het verleden als uit zijn eigen tijd. Daarnaast bevatte het boek theoretische beschouwingen, lessen over renaissancistische schildertechnieken, maar ook uitleg bij de mythologische verhalen uit Ovidius' Metamorfosen. Schilders die de mythologische verhalen niet kenden of het Latijn niet konden lezen, konden met behulp van Van Manders Schilder-boeck een voorstelling toch correct weergeven.