02-10-2015

inleiding


Het tijdperk van de Renaissance beslaat ongeveer twee eeuwen: van omstreeks 1400 tot 1600. Het was een periode van grote bloei van kunst en wetenschap. Dit ging samen met bewondering voor de klassieke oudheid, de bloeiperiode van de Griekse en Romeinse beschavingen.
De Renaissance begon in Italië, waar veel resten uit de klassieke oudheid te vinden waren. Kunstenaars en opdrachtgevers hadden het gevoel dat deze beschaving opnieuw tot leven kwam. De term 'renaissance’ betekent dan ook ‘wedergeboorte’.
vroeg renaissance  Florence 15e eeuw
hoog- en laat-renaissance  Milaan en Rome 16e eeuw


Baldassare Peruzzi ca.1511
kenmerken van de Renaissance

een nieuw zelfbewustzijn. In de Renaissance werd de mens een individu, het middelpunt van de wereld. Dat is goed te zien in de ontwikkeling van het portret. De menselijke maat wordt maat der dingen.

• veranderende levensfilosofie: opkomst van het Humanisme 
Humanisten bepleitten een terugkeer naar de Griekse en Romeinse teksten en een zuivere beleving van het christelijk geloof. 
Quentin Massys -Erasmus van Rotterdam 1517 

Een bekende humanist was Desiderius Erasmus (ca 1469-1536),  een Nederlandse priester, filosoof, schrijver en humanist die in Parijs en Turijn studeerde en door heel Europa reisde. Hij vertaalde Griekse teksten en het nieuwe testament in het Latijn (de taal van toen) en publiceerde veel ‘tractaten’ en geschriften. In zijn Bijbelvertaling ging hij uit van de oorspronkelijke teksten, en verbeterde daarmee de fouten uit de middeleeuwse vertaling. Hij bekritiseerde de verering van relieken, de aflaten, de pelgrimstochten en het gedrag van veel geestelijken. Erasmus stelde religieuze, morele, filosofische en politieke vragen en legde een fundament voor de Reformatie.

Als humanist was hij een beoefenaar van de studia humanitatis: grammatica, retorica, logica en geschiedenis. Humanisten benadrukten het belang van de wiskunde in de studie van de wereld. Wiskunde was een middel om filosofische en theologische waarheden te achterhalen.

Erasmus schreef voor een nieuw publiek van burgers, dat hij wilde ‘beschavenZijn eerste boek bevatte meer dan drieduizend spreekwoorden uit de oudheid, die hij van commentaar voorzag: Adagia. In 1511 kwam het werk ‘Lof der Zotheid’ uit, een satire over de toenmalige kerk waarin hij allerlei menselijke dwaasheden besprak. Hij schreef daarin met milde spot over de katholieke praktijken van zijn tijd.
In 1546 schreef Erasmus ook een etiquetteboekje voor de jeugd. Hij wilde de toekomstige burger behoeden voor onbewust wangedrag. Het aanleren van goede manieren (seden) bood een kans om vooruit te komen in de samenleving. Hij gaf allerlei adviezen in civilitate morum pueriliumGoede Manierlijcke Seden. Het boek had al snel een tweede druk nodig, werd vertaald in verschillende talen en heeft heel veel invloed gehad.

Een paar Erasmiaanse regels voor beschaafd gedrag:
·      ‘Je plas ophouden is slecht voor je gezondheid, maar het is wel een teken van goede opvoeding dat je niet plast waar iedereen bij is’.
·      ’Het is onbehoorlijk iemand te groeten die bezig is te wateren of zich te ontlasten’.
·      ‘Niet tegen de gobelins plassen maar er naast’.
·      ‘Braken is geen schande, als men maar geen anderen bevuilt’.
En er was tafeltucht:
·      ‘Niet op of over de tafel spuwen maar er onder’.
·      ‘Niet je neus in het tafelkleed snuiten; daar dit bestemd is om je vette vingers aan af te vegen'.
·      ‘Met je tong het tafelbord of de schotel aflikken waar suiker of iets anders aan is blijven hangen, is iets voor katten, niet voor mensen’.

Erasmus werd raadsheer van keizer Karel V, en gaf les aan prinsen. Hij pleitte voor vrijheid van denken en voor verdraagzaamheid: ‘Is het niet wezenlijk onchristelijk om intolerant te zijn? Een christen mag geen tiran zijn. De christelijke moraal eist juist zachtmoedigheid’.

Hans Holbein schilderde in 1523 ook drie portretten van Erasmus. Omdat hij met geleerden in heel Europa correspondeerde, was Erasmus zo beroemd dat hem vaak gevraagd werd om portretten van zichzelf naar het buitenland te sturen. Hij had grote invloed op de nieuwe geestelijke stroming in Europa, het humanisme. Zijn kritische vertaling van de bijbel werd beroemd. Maar zijn pleidooien voor meer tolerantie tussen diverse opvattingen mochten nog niet baten, pas in de 16e eeuw maakten wederzijdse verkettering, vrijheidsbeperking en brandstapels plaats voor meer vrijheid van wetenschap en ideeënvrijheid.

• de boekdrukkunst verspreidde nieuwe ideeën
Johannes Gutenberg wordt als ‘uitvinder’ van de boekdrukkunst gezien. Hij goot (losse) letters in een speciale metaallegering, waarmee teksten ‘gezet’ en gedrukt konden worden. Het eerste gedateerde drukwerk verscheen in 1445, ironisch genoeg was dat een aflaatbrief met plaats voor de naam van degene voor wie de brief bestemd was. Toen werd ook het allereerste politieke pamflet gedrukt. In 1455 werd het hoofdwerk van Gutenberg, de gutenbergbijbel gepubliceerd.
Het protestantisme, waarbij de bijbel erg belangrijk is, profiteerde van de verspreiding van deze bijbel. Ook geschriften en propaganda konden nu op een snelle en goedkope manier verspreid worden.

• de religieuze eenheid wordt doorbroken: de Reformatie
Nadat Luther en Calvijn misstanden in de kerk van Rome hadden bekritiseerd, ontstonden in Europa verschillende protestantse stromingen. Dit wordt de Reformatie genoemd. Deze strijd om het geloof ging met veel bloedvergieten gepaard. Het was een godsdienstrevolutie die alle lagen van de maatschappij raakte en de macht van de katholieke kerk en de wereldlijke leiders bedreigde. Ook de Anglicaanse kerk scheidde zich met Hendrik VIII af van Rome, en kreeg een protestants karakter.
In 1566 richtten Calvinistische beeldenstormers veel vernielingen aan in katholieke kerken, waarbij talloze religieuze beelden en voorwerpen werden vernield.

natuurwetenschappelijk onderzoek, mens en natuur werden de inspiratiebron, nauwkeurige waarneming van de natuur
kunst en wetenschappen komen tot bloei, een grote honger naar kennis. Het menselijk lichaam wordt ontleed, dieren en planten bestudeerd. Ontstaan van universiteiten. Bouwkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst werden voor het eerst als vrije kunsten gezien in plaats van als ambachtelijk handwerk. Door meer kennis van de anatomie werden ook figuren waarheidsgetrouwer en natuurlijker afgebeeld. In de beeldhouwkunst werd een ideale weergave van de mens toonaangevend.

wedergeboorte van klassieke idealen
Een sterke gerichtheid op de klassieke oudheid. Het schoonheidsideaal van de oude Grieken en Romeinen werd de standaard waaraan alle kunst moest voldoen. In de architectuur werden klassieke bouwelementen toegepast, en net als in de Griekse en Romeinse tijd werd de mens verheerlijkt in schilderkunst en architectuur. Naast de klassieke kunst was ook de vroegchristelijke en byzantijnse kunst een voorbeeld.

opkomst van staten en landsgrenzen 
Italië bestond uit veel kleine stadsstaatjes, die elkaar bevochten en probeerden de loef af te steken met indrukwekkende architectuur en de mooiste kunstwerken.

ontdekking van de wereld 
In 1492 ontdekten de Spanjaarden Noord-Amerika, in 1498 voeren de Portugezen naar Zuid-Amerika en ontdekken een nieuwe handelsroute naar Oost-Indië. Handelaren trokken over zee naar onbekende gebieden. Prinsen en rijke burgers verzamelden zeldzaamheden uit de hele wereld.

ruilhandel wordt geldeconomie
De ontdekkingsreizen leidde tot meer handel. Eeuwenlang was de landbouw de belangrijkste bron van inkomsten geweest, maar vanaf 1400 leverden vooral handel en producten van handwerklieden geld op. In de steden bewaakten de gilden de kwaliteit en de prijs van de goederen, kooplieden organiseerden het transport. Al gauw leenden kooplieden geld aan handelaren en machthebbers die hun schuld met rente moesten aflossen. Zij werden de eerste bankiers. Rond 1450 ontstond in Italië het kapitalisme, dat zich binnen 50 jaar over heel Europa verspreidde.
Textiel speelde een belangrijke rol bij de groei van de welvaart in Italië. In 1400 beheersten Italiaanse wevers de wolhandel. Florentijnse wolwevers kochten hun wol tot in Engeland en verkochten kleding in Duitsland en Frankrijk. Sommige families werden zo welvarend dat ze adellijke geslachten die het nog van de landbouwoogsten moesten hebben in rijkdom naar de kroon staken.

een nieuwe hofcultuur
Rafaël Santi: portret van
Baldassare Castiglione
Deze handelaren kregen een plaats naast de adel en wilden hun rijkdom tonen. Ze namen kunstenaars in dienst om hun paleizen te verfraaien. Zo ontstond een nieuwe hofcultuur. In 1528 verscheen een boek met etiquetteregels voor hovelingen: het boek van de hoveling "Il libro del Cortegiano" van Baldassare Castiglione.

• nieuwe rol voor kunstenaars
naast de kerk ook wereldlijke opdrachtgevers, ontwikkeling van profane kunst naast kerkelijke kunst
Kunstenaars krgen nu ook de nieuwe elite als opdrachtgever (gilden, patriciërs en handelslieden). Bankiersfamilies als de Pazzi, de Pitti en de Medici, gaven opdrachten aan kunstenaars die zich lieten inspireren door de klassieke Oudheid, de natuur en de filosofie. Dankzij dit mecenaat konden kunstenaars zich volledig aan hun kunst wijden. 

• de kunstenaar treedt uit de anonimiteit
een groter zelfbewustzijn van de mens

de burger kreeg een belangrijker plaats in het maatschappelijk leven, de ridderstand verloor macht en aanzien.

de universele mens
In de kunst kwam de nadruk te liggen op de juiste weergave van de natuur. Schilders verdiepten zich in perspectief en compositie. Voorstellingen uit de christelijke traditie bleven onverminderd geliefd. Daarnaast werden onderwerpen gezocht in de klassieke oudheid. In de architectuur en de decoratieve kunsten ontstond een nieuwe vormentaal, ontleend aan Romeinse voorbeelden.
In de Renaissance veranderde het intellectuele milieu van de kunstenaar. Men streefde naar een rationele en complete weergave van de werkelijkheid. Kennis van de perspectief was daarbij onontbeerlijk. Bij gebrek aan een wetenschappelijke theorie moesten de schilders zichzelf in de studie van het perspectief bekwamen. Hij zag zichzelf als wetenschapper en hield zich bezig met toepassingen van wiskunde, en las naast de bijbel ook klassieke teksten. In de Renaissance ontwikkelde de kunstenaar zich tot onafhankelijk persoon die zelf onderzoek verricht en zich niet langer uitsluitend oriënteert op wat zijn voorgangers tot stand hebben gebracht. De ideale renaissancekunstenaar was een 'homo universalis', een universeel ontwikkeld mens.

• voorliefde voor harmonie en maatgevoel
De menselijke maat wordt maat der dingen, (her)ontdekking van de schoonheid van het menselijk lichaam en de natuur

• proportieleer en de gulden snede
De bouwmeesters in de oudheid waren al van mening dat een gebouw vergelijkbaar was met een levend wezen, en dat ze bij het ontwerpen de natuur moeten navolgen (mimesis).
Drie dingen vond men belangrijk: maten (het getal),  de afwerking en de ordening (vorm, compositie). De verbinding en aansluiting van deze drie gaven het kunstwerk of gebouw schoonheid en gratie.
Men meende dat de natuur een ideale verhouding nastreeft. Als perfecte maatverhouding gold “de gulden snede”, die voortkwam uit de verhouding tussen twee opeenvolgende getallen uit ‘de rij van Fibonacci’.

de reeks van Fibonacci
De Italiaan Leonardo da Pisa, bekend geworden als Fibonacci, beschreef zijn reeks al in 1202. Hij bekeek nauwkeurig in welke maatverhouding er bijvoorbeeld nieuwe blaadjes aan een tak groeien en schelpvormen zich ontwikkelen. Die ontwikkeling zette hij om in een cijferreeks: startend met 1 plus 1, kon hij steeds de beide laatste getallen optellen om de daaropvolgende te krijgen.
De verhouding tussen deze getallen is 1,618 en wordt aangeduid met de Griekse letter φ ((phi). Deze getalsverhouding is overal in de natuur terug te vinden en wordt ‘de gulden snede’ genoemd. 
De verhouding A/B wordt de gulden snede genoemd en aangeduid met de Griekse letter φ (phi).
Kunstenaars pasten de gulden snede toe in de verdeling van een lijnstuk in twee delen in deze speciale verhouding. Het grootste van de twee delen verhoudt zich daarbij tot het kleinste, zoals het hele lijnstuk zich verhoudt tot het grootste. Noem je het grootste deel A en het kleinste deel B, dan is de verhouding zo dat:
 A : B = (A+B) : A